Bijtelling vakantie auto en “gewone” auto
Wat zijn de gevolgen voor de bijtelling als werknemers tijdens de vakantieperiode gebruik kunnen maken van een ‘vakantieauto’?
Het kan zo zijn dat een werkgever naast de ‘vaste’ auto een extra vakantieauto ter beschikking stelt. Ook is het mogelijk dat hij gedurende de vakantieperiode de vaste auto omruilt voor een andere auto. Wat betekent dit voor de bijtelling?
Twee auto’s
Als tijdens de vakantieperiode (tijdelijk) gelijktijdig twee auto’s aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld: een auto gedurende het gehele jaar en een auto alleen gedurende de vakantieperiode.
Voor de vaste auto die ter beschikking is gesteld, is het gehele jaar de het autokostenforfait volgens artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting van toepassing. Deze bijtelling kan achterwege blijven als het bewijs geleverd kan worden dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Voor de vakantieauto is het autokostenforfait niet van toepassing. De auto wordt alleen voor privédoeleinden ter beschikking gesteld. Het privégebruik wordt belast tegen de factuurwaarde of de waarde in het economisch verkeer.
Vervangende auto
Als tijdens vakantieperiode volgtijdelijk twee auto’s aan de werknemer ter beschikking gesteld: een auto gedurende het gehele jaar met uitzondering van de vakantieperiode en een andere auto alleen gedurende de vakantieperiode.
Meer dan 500 km
Als op kalenderjaarbasis in totaal meer dan 500 kilometer privé gereden is, moet je voor beide auto’s privégebruik berekenen en bijtellen. Dit geldt ook voor de auto waarmee niet privé is gereden. De bijtelling wordt toegepast op de vaste auto én op de vakantieauto gedurende de periode dat deze auto’s aan de werknemer ter beschikking staan. Je moet het privégebruik voor elke auto naar tijdsgelang berekenen.
Het moet aantoonbaar zijn dat de vaste auto niet meer ter beschikking staat aan de werknemer tijdens de vakantieperiode. Hierbij zijn de feiten beslissend.
bron: Accountancy Vanmorgen
